De rol van HLA
HLA’s komen op bijna alle lichaamscellen voor. Iedereen heeft een unieke set hiervan. Deze set helpt het immuunsysteem te bepalen welke cellen van jezelf zijn, en welke cellen geïnfecteerd zijn met pathogenen (indringers). In het laatste geval komt er een afweerreactie op gang om de indringer te vernietigen. Er zijn twee klassen (soorten) van HLA. HLA-klasse 1 is aanwezig op bijna elke cel in het lichaam, en is met name van belang bij de bescherming tegen virussen. HLA-klasse 2 is op minder cellen aanwezig, maar speelt een belangrijke rol bij de bescherming tegen bacteriën. ‘Bij coeliakie spelen de HLA-klasse 2 genen een cruciale rol.
Als de HLA-antigenen lichaamsvreemd materiaal hebben gevonden, kunnen ze hiermee een andere ‘afdeling’ van het afweersysteem activeren: de T-cellen. Deze T-cellen kunnen onderscheid maken tussen wat bedreigend is, en wat niet. Bij dreiging start een keten van reacties, met als einddoel de vernietiging van de indringer. Zo wordt ons lichaam beschermd. Ons voedsel bestaat uit veel lichaamsvreemd materiaal. Het grootste deel is niet bedreigend voor ons. Normaal reageren de T-cellen daar dus niet op. Bij coeliakie gebeurt dat helaas wel. Het eten van gluten leidt dan tot een afweerreactie in de dunne darm. Het lichaam ziet gluten dan als een indringer en onveilig.
Types HLA
HLA-klasse 2 bestaat uit verschillende genen (dragers van erfelijke kenmerken). Een van die genen die onder klasse 2 vallen zijn de HLA-DQ-genen. DQ-genen zijn onder andere betrokken bij het herkennen van lichaamsvreemde indringers. Van de DQ-genen zijn bepaalde types bekend. Coeliakie komt bijna alleen voor bij mensen die drager zijn van de types HLA-DQ2 en/of HLA-DQ8. Heel soms wordt bij iemand het HLA-DQ 7.5 gelinkt aan coeliakie. Binnen het type HLA-DQ2 zijn er twee reeksen die een rol spelen bij coeliakie, namelijk DQ2.5 en DQ2.2. Het overgrote deel van de mensen met coeliakie is HLA-DQ2.5 positief. Maar enkele mensen zijn HLA-DQ2.2 positief. Het overige deel is meestal HLA-DQ8 positief. HLA-DQ-moleculen kunnen fragmenten van gluten binden. Dat is een voorwaarde voor het ontstaan van coeliakie. HLA-DQ2.5 is daar heel goed in; HLA-DQ8 en HLA-DQ2.2 veel minder. Simpel gezegd is de kans om coeliakie te krijgen als iemand HLA-DQ2.5 heeft veel groter dan wanneer iemand HLA-DQ8 of HLA-DQ2.2 heeft, omdat in het eerste geval gluten beter gebonden kan worden waardoor het afweersysteem makkelijker kan gaan reageren.
Het zit in de genen
Alle, of nagenoeg alle, coeliakiepatiënten zijn drager van een van beide typen. Bijna 95 procent van de coeliakiepatiënten is positief voor HLA-DQ2, en vrijwel alle overige patiënten voor HLA-DQ8. Als je dus géén drager bent van een van deze genen, dan is de kans dat je coeliakie hebt of kunt ontwikkelen nagenoeg nul. Toch heeft het bij het bepalen of er sprake is van coeliakie geen zin om te testen op deze HLA-typeringen. Ruim 50% van de Nederlanders is drager van een van beide genen maar hiervan ontwikkelt ongeveer 1,5-2% coeliakie. Het advies is daarom om de HLA-DQ-typering uitsluitend te gebruiken om coeliakie uit te sluiten, niet om de ziekte vast te stellen.
Er zijn nog tientallen andere genen die allemaal een kleine rol spelen bij de kans op coeliakie. De overerving van de ziekte verloopt dus erg ingewikkeld en het is dan ook niet goed te voorspellen of een familielid coeliakie krijgt. Het is hoogstwaarschijnlijk zo dat er een paar zaken op het ‘juiste moment’ moeten samenkomen om coeliakie tot uiting te laten komen. Op dit moment kennen we maar een paar van zulke factoren, zoals HLA-DQ, gluten en iets waardoor de “rem” op het afweersysteem in de darm wordt uitgezet.
Onderzoekers denken dat dat laatste een infectie kan zijn, maar ze weten niet echt welke dan precies. Er zijn aanwijzingen dat eiwitfragmenten van sommige bacteriën heel veel op gluten lijken, en dat glutenspecifieke immuuncellen (T-cellen) van coeliakiepatiënten niet goed een onderscheid kunnen maken tussen deze fragmenten van bacteriën en gluten. Dat wijst erop dat een infectie met zulke bacteriën een afweerreactie in gang zou kunnen zetten die ook leidt tot een reactie op gluten, met coeliakie tot gevolg.
Familiescreening
Het is bekend dat je als familielid van iemand met coeliakie een grotere kans loopt op deze auto-immuunziekte. Bij eerstegraads familieleden (ouders, zussen, broers, kinderen) is de kans op het ontwikkelen van coeliakie ongeveer 10%. Wanneer meerdere eerstegraads familieleden coeliakie hebben of wanneer beide ouders drager zijn van het HLA-DQ2 gen stijgt deze kans.
Als een tweedegraads familielid (tante, oom, neef, nicht, opa, oma) coeliakie heeft is de kans een stuk kleiner, maar nog steeds groter dan wanneer geen van de familieleden het heeft. Het precieze overervingspatroon is echter nog niet bekend.
Vanwege deze verhoogde kans adviseren we om ook bij eerstegraadsfamilieleden van iemand met nieuw vastgestelde coeliakie bloedonderzoek te laten doen naar coeliakie. De behandelend arts (kinderarts-mdl of mdl-arts) van het familielid met coeliakie kan het beste advies geven over het familie onderzoek. Men kan dan beginnen met het vaststellen van de HLA-DQ typering.
Bij kinderen kan antistofvorming al heel snel ontstaan: na de introductie van gluten vanaf de leeftijd van zes maanden. Het komt voor dat baby’s dan al klachten ontwikkelen. Als er geen klachten zijn, dan gebeurt in de praktijk het volgende: vanaf de leeftijd van twee jaar kan het kind onderzocht worden (als een gezinslid coeliakie heeft), want dan weet je zeker dat het kind voldoende gluten eet. Als er duidelijke klachten zijn, kan het kind veel eerder worden getest. Bepaling van de HLA-typering kan via bloedonderzoek, wangslijmvlies en via navelstrengbloed. Bij afwezigheid van HLA-DQ2 en -DQ8 kan verder testen achterwege blijven. Wanneer iemand positief getest is op de genen, en uit bloedonderzoek blijkt dat er op dat moment geen sprake is van coeliakie is het zinvol om alert te blijven op eventuele symptomen. Deze kunnen zich op een later moment openbaren.
HLA-bepaling uit navelstrengbloed
Kan ons kind coeliakie krijgen? Het is een vraag die vooral speelt bij ouders als er een gezinslid coeliakie heeft. Sommige ouders denken dat een HLA-typering naar coeliakie meteen na de bevalling meer informatie geeft. Zo’n typering is via bloedonderzoek te verkrijgen. Geregeld wordt de NCV gevraagd: ‘Kan ik wat navelstrengbloed bij mijn baby laten afnemen om te kijken of mijn kind de coeliakiegenen heeft, oftewel, een HLA-bepaling laten doen? En hoe doe je dat?’ de vraag is vervolgens of de ouders daar echt wat mee opschieten.
Lees hierover het hele artikel uit GM1-2024 (Eerst even inloggen)
Screeningtest
Heb jij familieleden die nog niet weten dat ze coeliakie hebben? Nodig ze uit de screeningstest te doen. Deze maakt duidelijk of nader onderzoek zinvol is en geeft waardevolle informatie voor een bezoek aan de huisarts.